Uit dit onderzoek kwam enerzijds naar voren dat zelfstandigen vaker doorwerken na hun 65ste en anderzijds dat zelfstandigen over een groter vermogen beschikken. Het doel van dit vervolgrapport is om twee vragen die naar aanleiding van het vorige onderzoek naar boven kwamen te beantwoorden: 1. Werken zelfstandigen gemiddeld vaker door omdat ze anders onvoldoende inkomen hebben? 2. In hoeverre compenseert het hogere vermogen van voormalige zelfstandigen een eventueel lager pensioeninkomen?

Conclusie

De meeste (voormalig) zelfstandigen bevinden zich op hun 67ste in een vergelijkbare inkomenspositie als de voormalig werknemers, wanneer rekening wordt gehouden met het wel of niet ontvangen van aanvullend pensioen of het al dan niet doorwerken. Dit geldt in sterkere mate wanneer bij de vergelijking van de inkomenspositie rekening wordt gehouden met het potentiële inkomen dat mensen uit hun vermogen kunnen onttrekken. Ook wanneer we de huidige inkomsten uit arbeid buiten beschouwing laten en alleen het pensioeninkomen meerekenen, blijft deze conclusie overeind. Hiermee lijkt het hogere vermogen van zelfstandigen inderdaad te compenseren voor een lager pensioeninkomen. Echter, doordat personen die sterk terugvallen in inkomen duidelijk minder vermogen hebben, is binnen deze groep het verschil tussen gewezen zelfstandigen en werknemers iets groter. De zelfstandigen die op hun 67ste nog steeds werken zouden gemiddeld gezien zonder hun inkomsten uit de onderneming niet achterblijven bij andere groepen. Wel zou deze groep sterker achteruit gaan in inkomen, omdat ze voor de pensioengerechtigde leeftijd juist relatief meer verdienden. Tot slot is er een groep die na het pensioen een laag huishoudinkomen heeft. Deze groep is echter zowel onder gewezen werknemers als zelfstandigen klein.

Meer informatie: CBS Inkomen en vermogen op de oude dag – voormalige werknemers en zelfstandigen vergeleken (pdf-bestand)